Toen hij zeventien was, kreeg Jo een ongeval met zijn motorfiets. Hij lag ongeveer zes weken in coma.
“Luisteren”
Toen ik in het MPI was, had ik vaak de indruk dat ze niet luisterden naar wat ik zei. Ik werd voortdurend beschuldigd van dingen die niet klopten. Als ik het dan wilde uitleggen, luisterden ze niet. Zo werd ik altijd maar nerveuzer. Nu ben ik een stuk rustiger dan toen. Ik vond het ook vervelend als ze vergelijkingen maakten. Er was nog een jongen die een verkeersongeval had meegemaakt, maar hij zat in een auto en ik op een motorfiets en dat is dus iets helemaal anders… Elke situatie is anders.
“Openlijk”
Hier in het OTL werd ik bijgewerkt op schools vlak. Voor mijn ongeluk zou ik naar het laatste jaar automechanica gaan. Dat jaar wil ik nu afwerken. De theorie kan ik hier volgen, de praktijk zal elders moeten. Ik moet trouwens toch wachten op mijn laatste operaties. Ik heb er intussen al meer dan dertig achter de rug: aan mijn knie, aan mijn arm, voor mijn maagsonde… Ik ben het gewoon dat er dan veel kabeltjes en slangetjes en flesjes met bloed rondom mij hangen. Als ik destijds in een rolstoel door de stad reed, zag je de mensen roddelen. Nu zien ze je stappen en dan staren ze natuurlijk. Toen mijn knie nog heel dun was en vol littekens en met een verbrande huid, keken ze ook. Wat ik hier goed vind aan de manier van werken in het OTL is dat het individualistisch is. Verder zeggen ze zoveel mogelijk openlijk. We hebben hier een redelijk goede band met elkaar.
“Even alleen”
Als ik het moeilijk heb, vloek ik gewoon eens. Meestal duurt dat niet zo lang. Ik wil dan liefst even alleen zijn en een beetje nadenken. Buiten een sigaretje roken, al zijn ze daar hier niet mee akkoord.
Ik stoor me wel aan vervelende reacties van mensen. Bijvoorbeeld als ze opmerkingen maken over de rare houding van mijn arm of dat ik traag stap op de trap.
“Lachen”
Ik ben niet meer altijd zo vrolijk als vroeger. Vroeger was ik spontaan en deed ik heel veel aan sport. Ik rookte toen ook veel minder. Ik speelde heel graag voetbal. Het is jammer dat dat weggevallen is. Ook deed ik aan karten en nog het meest van al mountainbiken. Dat deed ik al heel lang. Toch hou ik nog altijd van lachen. Bij humoristische series lach ik het meest om de domme reacties en niet om de moppen zelf.
“Handicap”
Toen ik in het ziekenhuis lag, kwamen veel van mijn vrienden en kennissen wekelijks op bezoek.
Sindsdien zijn er veel vrienden weggevallen. Slechts een drietal vrienden zijn echt vrienden gebleven. De anderen willen niet in het openbaar gezien worden met mij. Sommigen zeggen dat ook zo. Ze denken dat ik een mentale handicap heb door het ongeluk. Ik kan ook niet meer met de brommer rijden en dus moeten zij meer moeite doen om mij te zien. Ik ga nu veel om met mijn oudere neef en zijn vrienden. Eén van hen is mijn buurjongen. We spelen soms samen met een tennisbal en met de hond. Na het ongeluk heb ik ook nieuwe vrienden gemaakt. In het MPI heb ik een heel goede kennis leren kennen, die al sinds zijn geboorte reuma heeft. We komen goed overeen. Hij kent allerlei slimme trucs. Om dingen te doen die niet mogen, zonder ontdekt te worden.
“Kijken in plaats van doen”
Ik interesseer me nog voor dezelfde dingen als voor het ongeluk, maar nu ga ik er meer naar kijken in plaats van het zelf te doen. Ik kijk op tv naar het sportkanaal. Naar het voetbal en het mountainbiken, skaten, snowboarden…
“Doen wat ik graag doe”
Ik probeer te genieten van wat ik graag doe. Bijvoorbeeld van een goed gesprek met vrienden, of ergens samen naartoe gaan. Ik houd er niet van om alles te snel te doen. Ik maak graag uitstappen, naar de Formule 1 in Spa of in Eindhoven bijvoorbeeld. Ik zou heel graag topsporter worden in mountainbike. Daarvoor zou ik wel stoppen met roken. Ik wil ook graag automechaniek doen. Bezig zijn met carrosserieplaten vind ik leuk. Je kunt daar echt kunstwerkjes van maken. Dat deed ik vroeger ook al. Eerst moet ik zo goed mogelijk revalideren na mijn armoperatie. Daarvoor moet ik werken aan mijn linkerborstspier zodat die sterker wordt.
“Plezier”
Voor mij is het leven veel proberen te genieten. Als je geen plezier hebt, hoef je ook niet te leven. Wat wij hebben, zo’n niet aangeboren hersenletsel, kan door cognitieve training voor een groot deel herstellen. Nu zie je in films altijd een heel vals beeld van comapatiënten, alsof je in een flits uit coma bent en dan is alles opgelost. Zo is het dus niet. Dat zouden mensen wel eens mogen weten.